vrijdag 30 juli 2021

Bloemen voor de reeën

 




Natuurfotografen zijn we, maar echte natuur-fotografen. Met respect voor- en kennis van de natuur, die we in beeld brengen.

 

Een roomwit bloeiend veld, bespikkeld met korenbloemenblauw en klaprozenrood; warm belicht door de avondzon. Paradijsje voor de sierlijkste herten van ons land. Wat een vooruitzicht, die excursie van de fotoclub: ‘reeën in bloeiend boekweit’. Mooie verwachtingen: wilde dieren die je niet elke week voor je lens krijgt, in een bloemrijke setting.

 

Lang stilstaan, telelens gericht, statief hoog, stemvolume laag, verspreid in kleine groepjes, verrekijker: miljoenen bloemen en je ziet … twee oren!

Dit ontmoedigt ons niet, houdt ons met beide voeten aan de grond; natuurfotografen zijn we. Het veld is ingezaaid met boekweit. Het raster weert Schotse hooglanders, hindert de reeën niet.

 

Nog een reegeit! Tegenlicht van de zakkende zon versiert haar oren. Ze lijkt minder schuw. Gewenning? Behoefte de maag te vullen voordat het donker wordt? De nacht nadert. Duisternis uit het bos bedekt de bloemen. Warm avondlicht wordt koel, blauw. Beide reeën blijven in de schaduw. Camera-instellingen worden aangepast. Gedroomde foto’s blijven dromen; natuurfotografen zijn we.  



Eén van de dieren laat zich helemaal zien. Ze verlaat de akker; schrijdt statig richting het bos. De witte boekweitbloemen ogen killer nu. Bloeiend gras en geel kruiskruid vangen zon. Combineert goed met het blauwzwart tussen de bomen; passend decor voor de vertrekkende diva. De niet-gedroomde foto stemt tevreden.

 

Een week later gaan we met z’n tweeën. Eerst geen ree, wel valken, daarna twee oren en soms een kop. We zoeken het geluk aan de overkant. En geluk vinden we: een stoere reebok op nog geen vijftien meter; aan elke stang drie enden.

Reeën zijn schuw, reageren op geur, geluid, beweging; zijn weg bij het geringste onraad. Dat weten we; natuurfotografen zijn we. En toch … zeven mensen binnen twintig meter, soms een paar stappen opzij, repeterende camera’s; het deert hem niet.

De bok houdt een reekalf in het oog. Op ons wordt niet gelet.





 


Drie dagen later ben ik er vóór zonsopkomst. Nog meer geluk: dezelfde zesender-bok, dichterbij zelfs. Even rukt hij wild aan de struiken en verdwijnt erin. Tien tellen later, drie meter verderop, springt een hinde tevoorschijn, gevolgd door de bok. In draf, soms een sprong, drijft hij haar voort. Wat wellicht volgt, blijft buiten beeld. Twintig seconden en vier foto’s en het is over.

 

Fotograaf tevreden, natuurfotograaf zoekt antwoorden. Een omrasterd terrein, optimaal ingericht voor reeën, geen voedselconcurrentie, geen schuwheid; in hoeverre is dit natuur?

 



 


vrijdag 18 juni 2021

 Meerkoet


Iedereen kent ze, die meerkoeten, en niemand houdt van ze. Op elk watertje zie je ze. En toch zie je ze niet . . . zo gewoon, zo dom, zo onopvallend. Hun nesten vallen wel op. Vaak op een plek waar iedereen het kan zien en gemaakt van alle rommel die ronddrijft. In de winter als ze met twintig tegelijk in een wak zitten, met honderden op een plas, duizenden op het IJsselmeer, dan vallen ze ook op. Wat kunnen ze ongelooflijk ruzie maken; met elkaar als ze paartjes vormen en met alle dieren die te dichtbij hun nest komen.


Hier in het Broeckgouwpark heeft een paartje een nest gebouwd in het riet, bijna onvindbaar; geen afval, alleen planten als bouwmateriaal. De meneerkoet sleepte wel twintig keer per dag stengels, blaadjes en zelfs bloemen aan. Soms bracht hij een blad van de gele plomp. Dan zag je alleen dat grote groene blad over het water schuiven.

In het voorjaar hebben ze alle meerkoeten en andere zwemvogels de buurt uit gevochten. Logisch dat veel mensen niet van deze vogels houden. Mooie exemplaren die kleur geven aan het park, hebben plaats gemaakt voor die sombere zwarte kippen. De fotograaf vindt dat treurig.


Ik heb wel iets met ze. Ik vind ze grappig, als ze met zo’n groot blad aan komen slepen. Of als ze paren aan de slootkant en hij over haar heen het water in kukelt. Irritant vind ik ze ook: overdreven agressief jagen ze ongevaarlijke vogels weg. Maar een moedereend met pulletjes laten ze met rust; da’s wel sympathiek.

Je kunt ook best respect hebben voor deze zwarte vogeltjes met hun witte clownshoofd. Veel dieren scharrelen, vliegen en zwemmen in de buurt van hun nest. Die lusten de eieren wel rauw en kleine pulletjes plukken ze graag uit het water. Maar ze kijken wel uit: de meerkoet is niet voor de poes. Laatst heeft hij een zilverreiger die dichtbij kwam, de sloot uit gejaagd. Die grote vogel heeft een snavel als een dolk van een halve meter en toch laat hij zich wegjagen. De lepelaar ook trouwens; de fotograaf zag het gebeuren.

Ik heb ook wel met ze te doen. Op een morgen was de meneerkoet niet agressief meer; geen enkele vogel werd weggejaagd bij het nest. Die middag zag ik dat het paartje niet meer naar het nest ging. Er waren geen jonkies. En ’s avonds zag ik dat ze een nieuw nest gingen bouwen op de bladen van de gele plomp. Hoeven ze daar niet meer mee te slepen.

 

Ik bekeek het verlaten nest, diep verstopt tussen de stelen van de zegge. Zo mooi, zo goed opgebouwd, zo’n veilig, droog plekje. De twee eieren die er eenendertig dagen geleden al lagen, liggen er nog. Niet uitgekomen, niet aangevuld. Vrouw meerkoet heeft er vier weken lang zowat onafgebroken op gezeten. Ze moet heel wat vlooien en mijten hebben opgelopen.

Ik kijk over de vruchteloze eieren heen en zie haar naar het nieuwe nest roeien; takje in de snavel. Terwijl ze het zorgvuldig neerlegt, vlooit hij haar veren. Aandoenlijk, die meerkoeten.